semenvatting
Persoonlijkheidsstoornissen komen zeer vaak voor in forensische populaties en worden geassocieerd met een hoger recidiverisico. Tot recentelijk was er weinig empirisch bewijs voor behandeling van deze patiënten. Schemagerichte therapie is effectief gebleken bij (niet-forensische) ambulante patiënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Dit roept de vraag op of SFT eveneens effectief zou kunnen zijn voor de behandeling van ernstige persoonlijkheidsstoornissen bij forensische patiënten. De laatste twee jaren is nauw samengewerkt met Nederlandse tbs-klinieken om SFT aan te passen aan de uitdagingen die forensische patiënten met een persoonlijkheidsstoornis met zich meebrengen. Wij beschrijven in dit artikel aanpassingen van het theoretische SFT-model voor forensische patiënten en doen aanbevelingen hoe SFT het beste geïmplementeerd kan worden in forensische instellingen.
Literatuur
Campbell, M.A., Porter, S., & Santor, C. (2004). Psychopathic traits in adolescent offenders: An evaluation of criminal history, clinical and psychosocial correlates. Behavioural Sciences and the Law, 22, 23-47.
Caspi, A., McClay, J., Moffitt, T.E., Mill, J., Martin, J., Craig, I.W., Taylor, A., & Poulton, R. (2002). Role of genotype in the cycle of violence in maltreated children. Science, 297, 851-854.
Clarkin, J.F., Yeomans, F.E., & Kernberg, O.F. (1999). Psychotherapy for borderline personality disorder. New York: Wiley & Sons.
Giesen-Bloo, J., Dyck, R. van, Spinhoven, P., Tilburg, W. van, Dirksen, C., Asselt, T. van, Kremers, I., Nadort, M., & Arntz, A. (2006). Outpatient psychotherapy for borderline personality disorder: A randomized clinical trial of schema focused therapy versus Transference focused psychotherapy. Archives of General Psychiatry, 63, 649-658.
Hare, R. (1991). Manual for the Hare Psychopathy checklist-revised. Toronto: Multi-health Systems.
Hare, R. (1993). Without conscience. New York: Pocket Books.
Hare, R.D., Cox, D.N., & Hart, S.D. (1995). Manual for the screening version of Psychopathy Checklist Revised (PCL-SV). Toronto: Multi-Health Systems.
Heilbrun, K. (2003). Violence risk: From prediction to management. In D. Carlson & R.Bull (Eds.), Handbook of psychology in legal contexts (2nd ed., pp. 127-143). Chichester: Wiley & Sons.
Hemphill, J., Hare, R., & Wong, S. (1998). Psychopathy and recidivism: A review. Legal Criminology Psychology, 3, 141-172
Hildebrand, M. & Ruiter, C. de (2004). PCL-R psychopathy and its relation to DSM-IV Axis I and II disorders in a sample of male forensic psychiatric patients in the Netherlands. International Journal of Law and Psychiatry, 27, 233-248.
Hiscoke, U., Langstrom, N., Ottosson, H., & Grann, M. (2003). Journal of Personality Disorders, 17, 293-305.
Jamieson, L., & Taylor, P. (2004). A re-conviction study of special (high security) hospital patients. British Journal of Criminology, 44, 783-802.
Johnstone, L., & Cooke, D.J. (2004). Psychopathic-like traits in childhood: Conceptual and measurement concerns. Behavioural Sciences and the Law, 22, 103-125.
Leue, A., Borchard, B., & Hoyer, J. (2004). Mental disorders in a forensic sample of sexual offenders. European Psychiatry, 19, 123-130.
Putkonen, H., Komulainen, E., Virkkunen, M., Eronen, M., & Lonnqvist, J. (2003). American Journal of Psychiatry, 160, 947-951.
Rasmussen, K., Storsaeter, O, & Levander, S. (1999). Personality disorders, psychopathy, and crime in a Norwegian prison population. International Journal of Law and Psychiatry, 22, 91-97.
Rijkeboer, M.M. (2005). Assessment of early maladaptive schemas: On the validity of the Dutch Young schema questionnaire. Enschede/Amsterdam: Print Partners Ipskamp.
Rosenfeld, B. (2003). Recidivism in stalking and obsessional harassment. Law and Human Behaviour, 27, 251-265.
Ruiter, C. de (2000). De klinische psychotherapie van persoonlijkheidsstoornissen en delinquent gedrag. In A. van den Berg, C. Janzing & F. Kruisdijk (red.), Handboek voor milieutherapie: Theorie en praktijk van de klinische psychotherapie (pp. 56-71). Assen: Van Gorcum.
Ruiter, C. de, & Greeven, P.G. (2000). Personality disorders in a Dutch forensic psychiatric sample: Convergence of interview and self-report measures. Journal of Personality Disorders, 14, 160-172.
Ruiter, C. de, & Hildebrand, M. (red.) (2005). Behandelingsstrategieën bij forensisch psychiatrische patiënten (2e herziene druk). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.
Salekin, R., Rogers, R., & Sewell, K. (1996). A review and meta-analysis of the Psychopathy checklist and Psychopathy checklist-revised: Predictive validity of dangerousness. Clinical Psychology, 3, 203-215.
Segal, D., & Coolidge, F.L. (2003). Structured interviewing and DSM classification. In M. Hersen & S. Turner (Eds.), Adult psychopathology and diagnosis (4th ed., pp. 72-103). Hoboken, NJ: Wiley & Sons.
Taylor, J., Loney, B.R., Bobadilla, L., Iacono, W.G., & McGue, M. (2003). Genetic and environmental influences in psychopathy trait dimensions in a community sample of male twins. Journal of Abnormal Child Psychology, 31, 633-645.
Timmerman, I.G., & Emmelkamp, P.M. (2005). The effects of cognitive-behavioural treatment for forensic inpatients. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 49, 590-606.
Timmerman, I.G., & Emmelkamp, P.M. (2001). The prevalence and co morbidity of Axis I and Axis II pathology in a group of forensic patients. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 42, 198-213.
Thunnissen, M.M. & Muste, E.H. (2002). schematherapie in de klinisch-psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie, 28, 385-401.
Vassileva, J., Kosson, D.S., Abramowitz, C., & Conrod, P. (2005). Psychopathy versus psychopathy in classifying criminal offenders. Legal and Criminological Psychology, 10, 27-43.
Verheul, R., van den Bosch, L.M.C., & Ball, S.A. (2005). Substance abuse. In J. Oldham, A. Skodol, & D. Bender (Eds.), The American psychiatric publishing textbook of personality disorders (pp. 463-475). Washington, DC: American Psychiatric Publishing.
Viding, E., Blair, J.R., Moffitt, T.E., & Plomin, R. (2005). Evidence for substantial genetic risk for psychopathy in 7 year olds. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 592-597.
Young, J.E. (1999). Cognitive therapy for personality disorders: A schema-focused approach. Sarasota, FL: Professional Resource Press.
Young, J.E., Klosko, J., & Weishaar, M. (2003). SFT: A Practitioner’s Guide. New York: The Guilford Press.
Author information
Authors and Affiliations
Corresponding author
Additional information
Schema-focused therapy in forensic settings: Theoretical model and recommendations for best clinical practice
Personality disorders are highly prevalent in criminal offenders and are associated with high risk for recidivism. Until recently, however, few empirically supported treatments for these patients were available. Schema-focused therapy (SFT) has recently shown efficacy in (non-forensic) outpatients with borderline personality disorder, raising the possibility that it may also prove effective in forensic patients with personality disorders. For the past two years, we have been collaborating with forensic hospitals in the Netherlands (called ‘TBS clinics’) to adapt the SFT approach to meet the challenges posed by forensic personality disorder patients. In this article, we present our modification of the SFT theoretical model for this population and make recommendations for the implementation of SFT in forensic clinical practice.
david p. bernstein, klinisch psycholoog, is UHD aan de Universiteit Maastricht.
arnoud arntz is hoogleraar klinische psychologie en experimentele psychopathologie aan de Universiteit Maastricht en psychotherapeut bij de Riagg Maastricht.
marije e. de vos, afgestudeerd in geestelijke gezondheidskunde (GGK), is als assistent-onderzoeker werkzaam bij FPC De Rooyse Wissel te Venray.
Correspondentieadres: D.P. Bernstein, Universiteit Maastricht, Faculteit psychologie, Departement medische, klinische en experimentele psychologie, Postbus 616, 6200 MD Maastricht.
E-mail: d.bernstein@dmkep.unimaas.nl
Appendices
Bijlage 1 Vroegkinderlijke onaangepaste schema’s
Onverbondenheid en afwijzing: | ||
1. | Verlating / instabiliteit | De verwachting dat het onvermijdelijk is in de steek gelaten te worden. |
2. | Wantrouwen / misbruik | De verwachting dat anderen zullen vernederen, misbruiken, liegen, bedriegen, manipuleren, zullen kwetsen of profiteren. |
3. | Emotioneel tekort | De verwachting dat niet aan behoeften en aan een normale mate van emotionele opvoeding, empathie en bescherming voldaan zal worden. |
4. | Tekortschieten / schaamte | Het gevoel tekort te schieten, slecht, ongewenst en inferieur te zijn of geen waarde te hebben in belangrijke zaken. |
5. | Sociaal isolement / vervreemding | Het gevoel altijd een ‘buitenstaander’, anders dan en vervreemd van andere mensen, te zijn. |
Verzwakte autonomie en verzwakt functioneren: | ||
6. | Afhankelijkheid / incompetentie | De verwachting niet om te kunnen gaan met alledaagse verantwoordelijkheden zonder aanzienlijke hulp van anderen. |
7. | Kwetsbaarheid voor ziekte en gevaar | Overdreven angst dat een onvermijdelijke catastrofe elk moment kan plaatsvinden en dat die niet voorkomen kan worden. |
8. | Kluwen / onderontwikkeld zelf | Buitensporige emotionele betrokkenheid en nabijheid met anderen ten koste van volledig jezelf zijn of normale sociale ontwikkeling. |
9. | Mislukken | De overtuiging gefaald te hebben of onvermijdelijk te zullen falen, of fundamenteel inadequaat te zijn op verschillende gebieden waarin je iets hoort te bereiken. |
Beperkte grenzen: | ||
10. | Veeleisendheid / grootsheid | De overtuiging superieur te zijn aan anderen, speciale privileges en rechten te hebben en niet gebonden te zijn aan normale regels van sociale wederkerigheid. |
11. | Onvoldoende zelfcontrole / zelfdiscipline | Voortdurend problemen hebben met of weigeren om door zelfbeheersing en frustratietolerantie doelen te bereiken. |
Gerichtheid op anderen: | ||
12. | Onderwerping | Overmatige overgave aan controle door anderen omdat men zich daartoe gedwongen voelt of om boosheid, vergelding of verlating te vermijden. |
13. | Zelfopoffering | Overmatige gerichtheid op het vrijwillig tegemoet komen aan behoeften van anderen ten koste van voldoening van eigen wensen. |
14. | Goedkeuring / erkenning zoeken | Overmatige nadruk leggen op het verkrijgen van waardering, erkenning of aandacht van anderen. |
Overmatige waakzaamheid en inhibitie: | ||
15. | Negativisme / pessimisme | Een alles doordringende levenslange gerichtheid op de negatieve aspecten van het leven (bijvoorbeeld: pijn, dood, verlies) terwijl aan de positieve of optimistische aspecten voorbijgegaan wordt. |
16. | Emotionele inhibitie | De overmatige inhibitie van spontane acties, gevoelens of communicatie. |
17. | Strenge normen / overkritisch zijn | De overtuiging dat je moet streven naar het voldoen aan sterk geïnternaliseerde normen voor gedrag en prestatie. |
18. | Bestraffendheid | De overtuiging dat mensen hard gestraft moeten worden als er fouten gemaakt worden. |
Bijlage 2 Schemamodi: elf oorspronkelijke schemamodi en vier nieuwe modi voor forensische patiënten
Kindmodi | Hebben betrekking op voelen, denken en gedragen op een kinderlijke manier: | |
1. | Kwetsbare kind (Verlaten, Misbruikte of Vernederde kind) | Voelt zich kwetsbaar en overweldigd door pijnlijke gevoelens als angst, depressie, verdriet of schaamte/vernedering. |
2. | Boze kind | Voelt en uit ongecontroleerde boosheid of woede als reactie op vermeende of daadwerkelijke mishandeling, verlating, vernedering of frustratie; heeft vaak het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden; gedraagt zich als een kind in een woedeaanval. |
3. | Impulsieve/ongedisciplineerde kind | Gedraagt zich als een verwend kind dat ‘krijgt wat hij wil wanneer hij dat wil’ en kan niet de frustratie van grenzen aanvaarden. |
4. | Eenzame kind | Voelt zich alleen en leeg, omdat niemand hem begrijpt, geruststelt of contact met hem maakt. |
Disfunctionele copingmodi | Hebben betrekking op pogingen om jezelf tegen pijn te beschermen via onaangepaste vormen van coping: | |
5. | Afstandelijk beschermer | Gebruikt emotionele onthechting om zichzelf te beschermen tegen pijnlijke gevoelens; is zich onbewust van zijn gevoelens, voelt ‘niets’, oogt emotioneel afstandelijk, vlak of robotachtig; vermijdt om hecht te zijn met anderen. |
6. | Onthechte zelfsusser / zelfstimulator | Gebruikt herhaaldelijk ‘verslavende’ of compulsieve gedragingen of zelfstimulerend gedrag om zichzelf te kalmeren of te sussen; gebruikt aangename of spannende sensaties om zichzelf te kunnen distantiëren van pijnlijke gevoelens. |
7. | Gedweeë gehoorzame | Geeft toe aan de echte of vermeende eisen of verwachtingen van anderen die als machtiger worden ervaren, in een angstige poging om pijn te vermijden of om zo toch nog aan zijn trekken te komen. |
8. | Boze beschermer | Gebruikt een ‘muur van woede’ om zichzelf te beschermen tegen anderen die als dreigend worden ervaren; houdt anderen op veilige afstand door groot vertoon van woede; boosheid is meer gecontroleerd dan in de Boze-kindmodus. |
Onaangepaste oudermodi | Hebben betrekking op geïnternaliseerde disfunctionele ouderlijke ‘stemmen’: | |
9. | Bestraffende, kritische ouder | Geïnternaliseerde kritische of straffende stemmen van ouders; richt strenge kritiek op zichzelf; brengt gevoelens van schuld of schaamte teweeg. |
10. | Veeleisende ouder | Stelt onmogelijk hoge eisen aan en is nooit tevreden over zichzelf; dwingt zichzelf om meer te doen en meer te bereiken. |
Overcompensatiemodi | Hebben betrekking op extreme pogingen om gevoelens van schaamte, eenzaamheid of kwetsbaarheid te compenseren: | |
11. | Zelfverheerlijkingsmodus | Voelt zich superieur, speciaal of machtig; kijkt neer op anderen; ziet de wereld in termen van winnaars en verliezers, slooft zich uit. Dit alles uit zich in gedrag dat zichzelf vergroot en zijn eigen belangrijkheid bevestigt; is meer bezorgd over uiterlijk dan over gevoelens of echt contact met anderen. |
12. | Treiteren & aanvalmodus | Gebruikt bedreiging, intimidatie, agressie of dwang om te krijgen wat hij wil, waaronder vergelding ten opzichte van anderen, handhaving van zijn dominante positie; ervaart een gevoel van sadistisch genoegen in het aanvallen van anderen. |
13. | Bedrog en manipulatieve modus | Bedriegt, liegt of manipuleert om een specifiek doel te bereiken, dat ofwel betrekking heeft op het anderen tot slachtoffer maken ofwel op het ontlopen van straf. |
14. | Roofdiermodus | Op een kille, meedogenloze en berekenende wijze bedreiging, rivalen, obstakels of vijanden elimineren. |
15. | Overcontrolerende modus (paranoïde en obsessief-compulsieve types) | Probeert zichzelf te beschermen tegen vermeende of daadwerkelijke dreiging door aandacht, gedachten en gedragingen extreem te controleren. Het obsessieve type gebruikt orde, herhaling of rituelen. Het paranoïde type probeert verborgen (vermeende) dreiging te lokaliseren en te onthullen. |
About this article
Cite this article
Bernstein, D.P., Arntz, A. & de Vos, M.E. Schemagerichte therapie in de forensische setting. PSIE 33, 76–86 (2007). https://doi.org/10.1007/BF03062263
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF03062263