Samenvatting
Ruim dertig jaar lang werd topvergeling, een virusziekte van erwten, tuin- en veldbonen, aangeduid met “voetziekte”. Van L. Quantz (Braunschweig), die deze ziekte met “Blattroll” betitelde, werd in 1954 vernomen, dat de verspreiding er van uitsluitend door bladluizen geschiedt.
Tengevolge van topvergeling worden verspreide planten van vatbare erwten- of tuinbonenrassen sterk in groei geremd en lichtgeel van kleur, beginnend in de groeitoppen. De oogst is dan gering en de zaden krijgen vaak niet de normale grootte. De bladeren worden bovendien smal en spichtig en krullen vaak iets op, terwijl ze zich verticaal oprichten. Nooit worden alle planten tegelijkertijd aangetast, terwijl vaak talrijke planten aan de ziekte ontsnappen, hetgeen een zeer ongelijkmatige stand van het gewas tengevolge heeft.
Wegens overvloedige ontwikkeling van gevleugelde erwtenbladluizen (Acyrthosiphon pisum Harris) op lucerne in het centrum en zuiden van Nederland, wordt de ziekte daar meestal vroeg en massaal verbreid, vooral omdat lucerne een winterwaardplant van bladluis en virus blijkt te zijn. In de noordelijke provincies ziet men topvergeling in de regel pas tegen het einde van het seizoen. Ook witte klaver bleek een winterwaardplant te zijn van het virus. Quantz en Völk vermelden voorts Vicia sativa, Vicia narbonensis en Pisum melanocarpum als waardplanten. De aardappeltopluis Macrosiphum euphorbiae Thomas blijkt bovendien in staat te zijn het virus te verpreiden. Door middel van late teelt van erwten in de nabijheid van overjarige percelen lucerne of witte klaver is in het centrum en zuiden van Nederland meestal met succes op resistentie te selecteren. Vermoedelijk is de erffactor voor resistentie dominant.
Amerikaanse vaatziekte, veroorzaakt door Fusarium oxysporum, pisi, ras 1, maakt de teelt van resistente rassen op besmette terreinen noodzakelijk. De stengels van de zieke planten wijken uiteen, de bladeren worden grijsgroen, verwelken en verdorren. De planten sterven meestal, voordat ze tot vruchtzetting zijn gekomen. Een snelle afsterving wordt bevorderd door:
-
1.
zwaar besmette grond,
-
2.
hoge bodemtemperatuur,
-
3.
grote gevoeligheid van vatbare erwtenrassen.
De schimmel kan met het zaaizaad overgaan.
De toetsing op resistentie kan eenvoudig geschieden door uitzaai op besmette terreinen. De resistentie berust op 1 dominante erffactor.
In lijnen afkomstig van resistente planten uit kruisingspopulaties kunnen derhalve nog vatbare planten uitsplitsen. Resistente planten in jarenlang voortgeteelde rassen blijken daarentegen meestal homozygoot te zijn.
Men kan zich de toetsing op resistentie tegen beide ziekten besparen, indien men kruisingen maakt van rassen, die hiertegen al resistent zijn. Toetsing van de kruisings-populaties tegen één van beide ziekten wordt noodzakelijk als men zijn geniteurs zodanig kiest, dat ze steeds beiden resistentie tegen één ziekte gemeenschappelijk hebben. In dat geval kan het gemakkelijkst op resistentie tegen amerikaanse vaatziekte worden geselecteerd, waartoe dus resistentie tegen topvergeling in beide ouders voorondersteld wordt.
De toetsing op resistentie tegen amerikaanse vaatziekte werd verricht op percelen zware kleigrond, die in voorafgaande jaren besmet bleken te zijn geworden. In de regel waren dergelijke terreinen niet anders dan tegen hoge prijzen van landbouwers te pachten.
Aanvankelijk werd getoetst door de Plantenziektenkundige Dienst te Zegswaard en Hoeven, waarvan de resultaten welwillend ter beschikking werden gesteld door Dr. J. A. A. M. H. Goossens. In 1952 werd door Dr. J. C. 's Jacob een terrein te Nieuw Beerta gebruikt. In de jaren 1953 tot en met 1955 werd de toetsing verricht op besmette velden van het I.P.O. te Wageningen.
De toetsing op resistentie tegen topvergeling werd in 1952, 1953 en 1954 uitgevoerd op het landbouwproefbedrijf “Zeeland” te Wilhelminadorp, en in 1955 op het bedrijf van de Heer M. Murre te Rilland Bath. Daarbij werd respectievelijk veel medewerking ondervonden van de Heer J. Wiskerke, chef van het proefbedrijf “Zeeland” en van het Rijkslandbouwconsulentschap te Goes.
Bijna tweederde deel van de rassen werd getoetst op verzoek van het Instituut voor Veredeling van Tuinbouwgewassen te Wageningen. De overige rassen werden getoetst voor de Peulvruchten Studie Combinatie, voor het Instituut voor Rassenonderzoek van Landbouwgewassen en voor particuliere kwekers. Schrijver is deze instellingen en personen zeer erkentelijk dat zij ermee accoord gingen, de verkregen resultaten uitvoerig in dit samenvattend artikel te publiceren.
Article PDF
Avoid common mistakes on your manuscript.
7. References
Fluiter H. J. de en Hubbeling N., Waarnemingen over topvergeling bij erwten. (Observations on top yellows of peas). T. Pl. ziekten 61 (1955): 165–175.
Goossens J., Een voor ons land nieuwe vaatziekte der erwten. (“The American Wilt” of peas, a new disease for the Netherlands). T. Pl. ziekten 54 (1948): 75–80.
Hubbeling N., Een virus als oorzaak van de zogenaamde “voetziekte” bij erwten. Zaadbelangen 8 (1954): 181–183.
Hubbeling N., Amerikaanse vaatziekte bij erwten en het kweken van resistente rassen. Zaadbelangen 8 (1954): 258–259.
Kerling L. C. P., Het overgaan met zaad van de Amerikaanse vaatziekte van erwten. (Seed transmission of Fusarium wilt of peas). T. Pl. ziekten 58 (1952): 236–239.
Quantz L., Untersuchungen über die Viruskrankheiten der Ackerbohne. Mitt. Biol. Bundesanst. Land-u. Forstwirtsch. 80 (1954): 171–175.
Quantz L. und Völk J., Die Blattrollkrankheit der Ackerbohne und Erbse, eine neue Viruskrankheit bei Leguminosen. Nachr. bl. deutschen Pflanzenschutzdienstes 6 (1954): 177–182.
Roland G., Note sur un virus attaquant les légumineuses. Parasitica 11 (1955): 66–68.
Author information
Authors and Affiliations
Rights and permissions
About this article
Cite this article
Hubbeling, N. Resistance to top yellows and fusarium wilt in peas. Euphytica 5, 71–86 (1956). https://doi.org/10.1007/BF00021286
Received:
Issue Date:
DOI: https://doi.org/10.1007/BF00021286