Zusammenfassung
De belangrijkste basisidee van het moderne politieke denken, zoals dat zich na de Middeleeuwen ontwikkeld heeft, is de moderne staat. Hij vormt het algemene politieke kader, waarin de grote constitutionele ideeën van het moderne denken tot ontwikkeling zijn gekomen. Men denke aan de principes van het constitutionalisme en de rechtsstaat (de geschreven constitutie als basis van politieke machtsuitoefening, de grondrechten, het principe van machtenscheiding en machtsspreiding, het legaliteitsbeginsel e.d.) en aan de democratische principes (het beginsel der volkssoevereiniteit en de volkswil en het nationale zelfbeschikkingsrecht als expressie hiervan, het representatiebeginsel, de verantwoordingsplicht van gedragsdragers en het beginsel van openbaarheid en openheid). Het emancipatiestreven van de moderne mens vond in de staat zijn voornaamste expressie en instrument.
Access this chapter
Tax calculation will be finalised at checkout
Purchases are for personal use only
Preview
Unable to display preview. Download preview PDF.
Similar content being viewed by others
References
Ten onzent gaf Struycken bieraan reeds in 1916 uiting in zijn kritische besehouwing van Krabbe’s Moderne staatsidee, waarin hij neigde tot een sceptisch eclecticisme. Zie A. A. H. Struycken, Recht en Gezag, 1916, p. 7.
Zie J. van der Hoeven, De plaats van de grondwet in het constitutionele recht, 1958, p. 3 en pp. 6–36; en H. Th. J. F. van Maarseveen, Politiek recht, opvolger van het staatsrecht?, 1971.
A. D. Belinfante, De burger en zijn staat, 1966, p. 57.
Zie Communisme de wereld van morgen, 1961, p. 87.
Zie b.v. Veilig Europa, aug. 1972. Cahier nr. 11 van het Interkerkelijk Vredesberaad.
Zie o.a. Gunnar Myrdal, Beyond the Welfare state, 1958.
Zie hiervoor nader van schrijver dezes, Oast en West op de drempel van een nieuw tijdperk, 1966, P. 79–117; idem Modern Socialisme, 1972, p. 40–47.
M. van der Goes van Naters, “Internationaal socialisme,” Socialisme en Democratie, jg. 1952, p. 283 e.v.
H. Krabbe, De Moderne Staatsidee, 1915, pp. 215–221.
Struycken, o.c., pp. 61–62.
Zie by. Clark and Sohn, World Peace Through World Law, 1960.
Felix Ermacora, Allgemeine Staatslehre — vom Nationaalstaat zum Weltstaat, 1970, pp. 1198–1203. Zie in dit verband ook Verdross, Völkerrecht 4. Aufl. 1959, p. 8.
B. V. A. Röling, “Vrede als probleem van wereldstructuur”, in: Is wereldvrede mogelijk? Civis Mundi, mei 1971, p. 207. Zie ook zijn opstel “Uitdaging en antwoord in de internationale relaties–een polemologische analyse” in: Tijdsein–peiling en perspectief van onze tijd, 1972. Zie voorts J. H. C. Creyghton, Internationale anarchie–De weg naar een nieuwe wereldorde, 1962; en J. Tinbergen, Een leefbare aarde, 1970, pp. 193–195.
F. A. M. Alting von Geusau, Denken over wereldorde, 1972, pp. 2–72. Voor een meer conservatieve bestrijding van de wereldstaat-conceptie zie Helmut Kuhn, Der Staat, 1967, pp. 393–409.
Alting von Geusau, o.c., pp. 35–36, 48–49 en 61.
Mijn standpunt to dien aanzien heb ik eerder uiteengezet in Civis Mundi van januari 1971 (Ten geleide) en januari 1972 (“Naar een pluralistische wereldmaatschappij”).
C. W. Jenks, The Common Law of Mankind, 1958, p. i e.v.
Zie m.n. zijn Algemene Staatsleer, 4e dr., 1952; zijn Studiën over recht en staat, 1946; en zijn Inleiding in de vergelijkende staatsrechtswetenschap, 2e dr., 1955, die in feite meer een inleiding in de vergelijkende staatsleer is.
Voor een kort overzicht van de theoretische ondermijning van het klassieke soevereiniteitsbegrip, zio M. V. Polak, “Pluralistische staatsleer”, in Staatsweten-schappelijke opstellen aangeboden aan prof. mr. R. Kranenburg, 1948, pp. 92-rio. Zie in dezelfde opstellenbundel ook J. N. van Houten, “Soevereiniteit en nationale autonomie”, pp. 245–252.
Zie o.a. H. G. Schermers, Problemen van bovennationaal bestuur, 1965, pp. 7–8.
B. V. A. Röling, “Koude oorlog en vreedzame coëxistentie”, in: Aspecten van de koude oorlog, 1964, pp. 123–132. Zie ook zijn opstel “Volkenrecht in stroom-versnelling”, in: Vooruitzichten van de Rechtswetenschap, 1964, pp. 175–207.
Zie o.a. W. W. Kulski, Peaceful Coexistence - An Analysis of Soviet Foreign Policy, 1959; en George Zadorozbny, Peaceful Coexistence - Contemporary International Law of Peaceful Coexistence, Moscow, 1968.
Zie o.a. zijn bijdrage “Industrial Society as the Basis of Worldsociety” in Worldsociety. Edited by B. Landheer, J. H. M. M. Loenen en Fred. L. Polak, 1971; en voorts zijn bijdrage “Polarisatie in de wereldmaatschappij”, in Civis Mundi, januari-februari 1974.
F. A. M. Alting von Geusau, Denken over wereldvrede, 1972, pp. 59–69.
Krabbe, o.c., pp. 177–221.
Zie a.a. Ernst von Hippel, Allgemeine Staatslehre, 1963, pp. 184–210.
Zie Errnacora, o.c., pp. 194–205.
Editor information
Rights and permissions
Copyright information
© 1974 Martinus Nijhoff, The Hague, Netherlands
About this chapter
Cite this chapter
Couwenberg, S.W. (1974). Is Theoretische Bezinning op de Staat Nog Zinvol?. In: Reigersman-van der Eerden, A.M.C.H., Zoon, G. (eds) A Desirable World. Springer, Dordrecht. https://doi.org/10.1007/978-94-010-2083-1_19
Download citation
DOI: https://doi.org/10.1007/978-94-010-2083-1_19
Publisher Name: Springer, Dordrecht
Print ISBN: 978-90-247-1706-4
Online ISBN: 978-94-010-2083-1
eBook Packages: Springer Book Archive